Doodsprentje van Jozef Arras.
Geboren te Lier (1890) als Josephus Joannes Maria Arras. Jozef Arras was de oudste van 8 kinderen.
Volgde de humaniora aan het St. Gummaruscollege en studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Leuven. Zijn eerste literaire erkenning was het opstel ‘Wat de bank mij vertelde . Humoreske” in 1906.
Zijn novelle ‘Het oude Tooverboek en het schuldige Begijntje’ verscheen in De Nieuwe Gids, in 1907.
Het Lierse tijdschrift Lyrana publiceerde een aantal van zijn novellen:
“Van ’t Begijntje dat Godwraak luiden moest “(Lyrana 1909, nr 1)
Lyrana publiceert 2 “Gekke versjes” ‘Kyrie is in den nacht” en “Tinke-Tonke-Teirelink’ (Lyrana 1909, nr 3)
‘Van Kasper en de zeven begijntjes’ (Lyrana 1909, nr 7)
Jozef Arras was hoofdredacteur van “Ons Leven” (1910-1911) als opvolger van Ernest Claes.
Hij promoveerde te Leuven in de wijsbegeerte en letteren (specialiteit geschiedenis) op een dissertatie over de heiligen ‘Cyrillus en Methodius de apostels der Slaven’ . Dat manuscript is verloren gegaan.
Na zijn promotie ging hij onmiddellijk aan de slag als leerkracht geschiedenis aan het Atheneum te Gent.
Jozef Arras nam in 1914 als 24-jarige soldaat bij het 7de Linieregiment deel aan WOI. De gevechten hadden grote invloed op zijn gezondheid. Hij werd rond 18 september in het Antwerpse Stuivenbergziekenhuis opgenomen met hartklachten. Na genezen te zijn verklaard belandde hij amper 10 dagen later in het Lierse ziekenhuis.
Op 20 februari 1919, kort na zijn terugkeer uit Engeland naar Lier overleed hij in de ouderlijke woning, Kerkstraat 4 aan de gevolgen van de Spaanse griep of een longontsteking. Hij werd 28 jaar.