Een blik op de Kempense graanteelt - deel 1

Een blik op de Kempense graanteelt - deel 1

Er is geen detail informatie beschikbaar

Het telen van graan was één van de belangrijkste landbouwactiviteiten in onze streken voor de eerste helft van de 19de eeuw. Graan was immers een prominent element in onze voeding. Hierbij had het graan voornamelijk als doel: het bakken van brood. Maar ook het restproduct van de graanteelt, stro, werd gebruikt voor allerhande doeleinden zoals het vullen van matrassen, dakbedekkingen en voeder voor het vee.

 

Maar voor we tot graan te komen, worden verschillende stadia doorlopen. In deze expo werpen we een blik op hoe men graan verbouwde, voor de opkomst van de industriële landbouw.

 


 

In een eerste fase wordt de akker voorbereid op het zaaien. Dit wordt gedaan door de akker te ploegen. Hierdoor wordt de grond verkruimeld en gekeerd. Vervolgens wordt de grond geëgd met een eg. Dit wil zeggen dat er insnijdingen in de grond worden gemaakt waarin gezaaid kan worden. 

Zulke eggen werden reeds vanaf de Romeinse periode in de Kempen gebruikt. Een voorbeeld van een houten exemplaar van ongeveer een eeuw oud ziet u hier. 
 

 

Nadat de grond klaar was, kon er gezaaid worden. Dat gebeurde niet mooi in rijtjes zoals vandaag. De graankorrels werden met de hand zo gelijkmatig mogelijk verdeeld over het veld door een zaaier. Het moment waarop gezaaid wordt is afhankelijk van het soort graan. Er is immers zomer- en wintergraan. Afhankelijk van de soort werd er gezaaid tussen februari en maart of tussen oktober en december. In de kempen zaaide men vooral wintergraan omwille van het wisselvallige klimaat.


 

Tot halverwege de 19de eeuw werd uitsluitend handmatig graan gezaaid. Dit gebeurde vaak met een zaaikleed of zaaikorf, zoals ook op de foto zichtbaar is. Daarna werd de akker vaak opnieuw met een graaneg overreden zodat het graan beter de grond in zat. Vanaf 1850 kwam het machinaal zaaien in België op. Hierdoor kon het zaaigraan op een meer gelijkmatige wijze worden verdeeld en wordt er bovendien zaaigraan bespaard. Aanvankelijk werd de zaaimachine voortgetrokken door een paard maar rond 1950 werd het volledig machinaal. Kleine boeren bleven tot diep in de 20ste eeuw handmatig zaaien.


 

Wanneer het graan kleurt van groen naar geel en wanneer de graankorrels droog genoeg zijn worden ze geoogst. Zowel bij wintergraan alsook bij zomergraan vindt dit plaats in augustus, maar naargelang de weersomstandigheden kan dit wat vroeger of wat later plaatsvinden. Het oogsten van graan werd in het verleden steeds gevierd, het was immers een groot deel van hun inkomsten.

 

 

 

Oorspronkelijk gebeurde ook het oogsten met de hand. Eerst werd dit gedaan met een sikkel maar vanaf ca. 1000 werd het graan geoogst met een zeis. Rond 1500 werd de zeis meer en meer vervangen door de pik en pikhaak, een soort korte zeis met een houten handvat zoals in de foto wordt weergegeven.

Dit was echter een zeer zware klus en ook zeer tijdrovend. Het was ook typisch seizoensarbeid, uitgevoerd door gespecialiseerde loonwerkers. Al vanaf 1858 worden de eerste machinale graanoogstmachines uitgevonden, maar pas op het einde van de 19de eeuw echt in gebruik genomen.

 Het waren natuurlijk enkel de grote landbouwbedrijven die zich een een dergelijke maaimachine konden veroorloven. Ook vandaag worden maaidorsers nog steeds meestal slechts voor de oogst ingehuurd.

 

In een volgende stap worden de graankorrels gescheiden van de aren, dit heet het dorsen. Ook het dorsen kon handmatig of machinaal uitgevoerd worden. Manueel werd dit gedaan met een zogenaamde dorsvlegel. Dit is een houten steel waaraan een lederen band hangt waarmee ze op de graanschoven klopten, zoals zichtbaar is op de foto.

Deze activiteit werd tijdens de wintermaanden uitgevoerd in een speciaal aangelegde kamer met een zogenaamde dorsvloer. Het was veruit het saaiste werk van het hele oogstjaar.

Omtrent 1850 kwam de eerste dorsmachine naar België wat enorme gevolgen had voor de arbeidstijd. Vanaf 1938 kwamen er ook machines waarbij het maaien en dorsen in één beweging werd gedaan.
 

Omdat er na het dorsen nog veel onzuiverheden, ook wel kaf genoemd, tussen de graankorrels zaten moesten deze gereinigd en gesorteerd worden. Dit werd aanvankelijk handmatig gedaan met een wan. Dit is een mand waarin het graan omhoog gegooid wordt en waarbij de wind ervoor zorgt dat het kaf gescheiden wordt van het koren. Wannen kon alleen bij gepast veel (droge) wind. 
 

Tussen 1700 en 1800 werd het dorsen meer en meer machinaal uitgevoerd met behulp van een wanmolen. Een wanmolen is een grote houten constructie met daaraan een handzwengel. Binnenin is er een draaibare as met windborden die ervoor zorgen dat er een windstroom gecreëerd wordt waardoor de onzuiverheden van het graan gescheiden worden. Hierdoor werd het wannen minder afhankelijk van de weersomstandigheden.  Na het reinigen was het belangrijk dat het graan gesorteerd wordt volgens grootte om zo de functie en bestemming te bepalen. Na het sorteren is het graan klaar om verwerkt te worden.

 


 

Het gesorteerde graan werd vervolgens gemalen door een molenaar. De meeste molens in de Kempens waren windmolens, al bestaan er ook watermolens en zelfs tredmolens die dienden om graan te malen tot meel.

Het bakken van brood gebeurde thuis op de hoeve. De meeste Kempense boerenerven bezaten nog tot in de 20ste eeuw elk hun eigen bakhuisje.

Ben jij geïnteresseerd in landbouwerfgoed in de Kempen? Bekijk dan zeker eens een het project ‘Goei Gerief’ van Erfgoed Noorderkempen. In dit project wordt het landbouwerfgoed in de gemeenten Baarle-Hertog, Beerse, Hoogstraten, Merksplas en Rijkevorsel in de kijker gezet door middel van een groot inventarisatie- en ontsluitingsproject. 

 

Meer weten? Bekijk dan onze website: https://erfgoednoorderkempen.be/project/goeigerief/